1. Hoofdcircuitsysteem
1.1 Mechanische parkeerapparatuur moet een dual-circuit voeding aannemen en kunnen vertrouwen op ATS Automatic Switching-apparaat voor betrouwbare schakelaars; Single-circuit voeding moet worden uitgerust met generator.
1.2 De bedradingsmethode voor parkeerapparatuur moet AC380V driefasige vijf-draads systeem zijn en de draadkleur moet voldoen aan de standaard; De bedrading moet netjes en niet los zijn, niet blootgesteld, en de markering van het draadnummer moet duidelijk zichtbaar zijn.
1.3 De belangrijkste isolerende schakelaar en de hoofdcontact moeten gevoelig werken en de contacten mogen niet plakken of abnormale geluiden maken.
1.4 De omvormer zou normaal moeten werken, en de koelventilator zou normaal moeten werken zonder abnormale geluiden.
1.5 motor
1.5.1 De motor mag niet oververhit raken of abnormale geluiden maken tijdens het werken.
1.5.2 Het remsysteem van de motor moet voldoen aan de technische vereisten van 5.4.5 in GB17907-2010.
1.5.3 De motor moet een thermische relaiebeschermer gebruiken die voldoet aan de stroomvereisten van de motor en handmatig kan worden gereset.
1.5.4 Bij volledige belasting mag het spanningsverlies aan het motoruiteinde niet hoger zijn dan 15% van de nominale spanning.
1.5.5 Wanneer de kabel verouderd, gebarsten, ernstig bekrast of blootgesteld is, moet deze op tijd worden vervangen.
2. Elektrisch besturingssysteem
2.1 Werkpaneel
2.1.1 Het paneel moet schoon zijn, de knoppen en indicatielampen moeten intact zijn, de indicatiesignalen of -schakelaars moeten normaal zijn, er mag geen falen of verlies van controle zijn en de terminal krimp draden moeten krap zijn.
2.1.2 Het openlucht -LCD -werkingsscherm moet waterdicht zijn en de faciliteiten om sterk licht te voorkomen, moeten veilig en betrouwbaar zijn.
2.2 Elektrische regelkast
2.2.1 De elektrische regelkast moet schoon worden gehouden, zonder waterophoping of stofophoping, en stof moet minstens eenmaal per kwartaal worden verwijderd.
2.2.2 Het relais, de contactor en de schakelvoeding moeten normaal werken en de terminal krimpende draden moeten krap zijn.
2.2.3 Wanneer het vermogen is ingeschakeld, moeten het stroomlicht (vermogen), het lopende licht (rennen) en andere indicatielampen van de hoofdcontroller in normale toestand staan.
2.2.4 De fasequentiebeschermer moet effectief zijn.
2.2.5 De bedrading voldoet aan de vereisten, de lijnen en gewrichten zijn netjes, zonder blootstelling, losheid of schade, de beschermende afdekking is intact en de lijnnummermarkering is duidelijk zichtbaar.
2.3 Schakelaars
2.3.1 Betrouwbaar, zonder losheid of verkeerde uitlijning.
2.3.2 Nabijheidsschakelaars die verticaal omhoog zijn geïnstalleerd, moeten ervoor zorgen dat er geen vreemde voorwerpen zijn die het normale signaal beïnvloeden.
2.4 Verlichtingsfaciliteiten moeten normaal werken.
Iii. Elektrische veiligheidsbescherming
3.1 Het beveiligingsniveau van de behuizing van de elektriciteitsapparatuur moet voldoen aan de technische vereisten van artikel 5.6.6.2 van GB 17907-2010.
3.2 De metalen structuur en de metalen behuizing van alle elektrische apparatuur, buistroggen, kabelmetaalbeschermingslagen en de laagspanningszijde van de transformator moeten betrouwbaar worden geaard en de aardingsdraadverbinding moet voldoen aan de bepalingen van GB 50169-2006.
3.3 De aardingsdraad en het aarding van het vlakke staal zijn intact en zonder defecten, en de aardingsweerstand van het beschermende aardingssysteem mag niet groter zijn dan 4Ω.
3.4 De bliksembeveiligingsfaciliteiten van openluchtparkeerapparatuur moeten intact en betrouwbaar zijn en moeten minstens eenmaal per jaar worden gecontroleerd. De aardingsweerstand mag niet groter zijn dan 10Ω.
3.5 De isolatieweerstand gemeten wanneer 500V (DC) wordt toegepast tussen de stroomcircuitgeleider en de beschermende aarding mag niet minder zijn dan 1MΩ.
3.6 De controller moet de parkeerapparatuur dynamisch volgen en moet beschermingsfuncties hebben, zoals overuren, undertime en valse werking. De apparatuur moet alarmeren wanneer een abnormale werking optreedt.
3.7 Het moet een kortsluitbescherming, overstroombescherming, overspanningsbeveiliging, onderspanningsbeveiliging, bescherming tegen nul, fasefoutbescherming, overbelastingsbescherming, overbelastingsbescherming, vergrendelingsbescherming en andere functies hebben.
3.8 Alle elektrische apparatuur moet betrouwbaar worden vastgesteld en de apparaten voor geluids- en lichtsignaal moeten normaal werken.
